Incident
De politie kreeg in de avond van 12 april een melding van vrienden van het slachtoffer. Zij maakten zich zorgen omdat het slachtoffer niet was verschenen op een afspraak en niets van zich had laten horen. De politie ging zijn woning binnen en trof het levenloze lichaam van de man aan. Sectie toonde aan dat het slachtoffer was overleden door een schot in de borstkast. Uit meerdere getuigenverklaringen bleek dat het slachtoffer die dag een afspraak had met zijn echtgenote. Zij woonden op dat moment niet meer samen en kenden al geruime tijd problemen. Ook werd uit verklaringen duidelijk dat de vrouw een goede vriendschap onderhield met de 59-jarige medeverdachte en dat die sinds enkele maanden bij haar verbleef.
De vrouw heeft altijd ontkend iets met de dood van haar echtgenoot te maken te hebben. Het is de medeverdachte die uiteindelijk de vrouw heeft aangewezen als degene die het slachtoffer heeft gedood. Ook heeft hij verklaard over zijn eigen rol. De verklaring van de medeverdachte vindt op belangrijke onderdelen steun in ander bewijs. Dat kan niet worden gezegd van het alternatieve scenario dat de verdediging van de vrouw heeft geschetst, waarbij is gesuggereerd dat de medeverdachte zelfstandig verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer. Dat scenario is volgens de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Onderzoek
Uit het onderzoek bleek dat de vrouw de moord zorgvuldig heeft gepland en voorbereid. Ruim voor de fatale datum heeft zij, met hulp van de medeverdachte, een vuurwapen met bijbehorende munitie aangeschaft. De medeverdachte is met haar in zijn auto naar Beverwijk gereden om het wapen te bestellen en is het daar later met haar gaan ophalen. Dit wapen heeft de vrouw thuis bewaard. Beide verdachten hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Enkele dagen voor de moord heeft de vrouw met het slachtoffer een afspraak gemaakt om hem op 12 april thuis te bezoeken, op Eerste Paasdag. Die dag is zij, met zwart geverfd haar, op de fiets naar de woning gegaan waar het slachtoffer sinds kort alleen woonde.
Nadat zij haar echtgenoot had gedood, heeft zij met zijn telefoon een bericht gestuurd naar haar eigen telefoon die zij thuis had gelaten. De medeverdachte heeft daarop, zoals van tevoren was afgesproken en voorbereid, met de telefoon van de verdachte geantwoord om zo een alibi aan de verdachte te verschaffen. Nadat zij thuis was gekomen, heeft de vrouw eerst gedoucht om de verf uit haar haar te wassen en is zij vervolgens met de medeverdachte in de auto op pad gegaan om zich van het moordwapen en de bij het misdrijf gedragen kleding te ontdoen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat de 63-jarige verdachte haar man, met wie zij vele jaren getrouwd was, met een vooropgezet plan heeft doodgeschoten. Het menselijk leven is het hoogste in het recht te beschermen goed. Dat heeft de verdachte het slachtoffer op brute wijze ontnomen. Aan de dierbaren van het slachtoffer is hierdoor onnoemelijk veel verdriet aangedaan. Dit bleek onder meer uit de verklaringen van zijn stiefkinderen die zij op de zitting uitspraken. Dat dit leed door hun eigen moeder is veroorzaakt, maakt dit voor hen des te pijnlijker. Door altijd te blijven ontkennen, heeft de vrouw de rechtbank en – belangrijker nog – de dierbaren van het slachtoffer op geen enkele wijze inzicht gegeven in de motieven van haar handelen. Voor de stiefkinderen is dit, naast het enorme verlies, moeilijk te verteren. Zij zullen hierdoor blijven zitten met onbeantwoorde vragen rondom de dood van hun stiefvader en de rol van hun moeder daarbij. De rechtbank vindt voor de vrouw een gevangenisstraf van 18 jaar op zijn plaats.
De rechtbank vindt daarnaast bewezen dat de 59-jarige medeverdachte in verregaande mate behulpzaam is geweest bij het plegen van de moord. De medeverdachte is schijnbaar willoos in het moorddadige plan van de vrouw meegegaan, heeft daar hand- en spandiensten bij verleend en heeft op geen enkel moment actie ondernomen om te voorkomen dat het plan uitgevoerd zou worden. Dat valt de medeverdachte zwaar aan te rekenen. Gelet op de aard en de ernst van het levensdelict en het aandeel hierbij van de medeverdachte, acht de rechtbank voor hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar passend en geboden.